De nieuwe EU-verordening inzake ontbossingsvrije producten (EUDR) is in werking getreden op 29 juni 2023 en bevat veeleisende, maar essentiële regels om wereldwijd een einde te maken aan ontbossing en bosdegradatie. Deze verordening verbiedt de productie en invoer in én uitvoer uit Europa van producten gebaseerd op hout, rubber, runderen, cacao, koffie, palmolie en soja die bijdragen aan ontbossing en/of illegaal geproduceerd zijn. De nieuwe wetgeving brengt uitdagingen en verplichtingen met zich mee voor de spelers in de toeleveringsketens.
Vanaf eind 2024 zouden grote bedrijven de Europese ontbossingswet (EUDR) moeten naleven, met KMO’s die zes maanden later volgen. Terwijl deze deadline nadert, groeit de aandacht voor de wet, maar helaas niet altijd in positieve zin. Hoewel veel landen, bedrijven en certificeringsmechanismen zich in hoog tempo voorbereiden om producten ‘compliant’ te maken voor de Europese markt, komt er ook steeds meer druk om de wet uit te stellen. Recent heeft de Europese Commissie zelfs voorgesteld de uitvoering van de wet met een jaar uit te stellen. Dit is zorgwekkend nieuws: in dat ene jaar zou de wereld het equivalent van de oppervlakte van België aan primair tropisch regenwoud kunnen verliezen. Dit uitstel zou een grote stap achteruit zijn voor het ambitieuze milieubeleid van de EU en een ernstige bedreiging vormen voor bossen wereldwijd.
BOS+ is ervan overtuigd dat uitstel geen optie is. Ontbossing blijft aan veel te hoog tempo doorgaan. Het is meer dan dringend tijd om daar definitief komaf mee te maken. Het feit dat de wet zoveel weerstand oproept, is vooral ook een teken aan de wand dat er eindelijk maatregelen worden getroffen die het potentieel hebben om een echte transformatie in te zetten. Maatregelen die het in zich hebben om toeleveringsketens van producten met ontbossingsrisico structureel te verduurzamen.
Op deze pagina proberen we een overzicht te geven van de inhoud en implicaties van de EUDR en gaan we in op de belangrijkste argumenten voor uitstel, in een FAQ-formaat. Voorlopig nog niet heel exhaustief, maar gaandeweg zal die verder worden aangevuld.
Voor nog meer specifieke of technische vragen kan je ook terecht bij de laatste versie van het FAQ document en begeleidende documentatie (momenteel wel enkel in het Engels) van de Europese Commissie zelf.
De EUDR – kort voor European Deforestation Regulation, ofwel de Europese Ontbossingwet – is een Europese verordening die producten waar ontbossing aan kleeft van de Europese markt wil weren. Een verordening is de hoogste categorie van Europese wetgeving, en is meteen van toepassing in alle Europese lidstaten. Het is een zorgplichtwet: bedrijven die producten op de markt brengen en verhandelen zullen moeten kunnen aantonen dat ze het nodige hebben gedaan om te verzekeren dat die producten geen ontbossing hebben veroorzaakt.
De EUDR biedt een antwoord op de bijdrage van de EU aan ontbossing via de import van landbouwproducten en andere grondstoffen. Als groot handelsblok met veel welvaart, importeren Europese landen producten als rundsvlees, soja voor veevoer, palmolie, cacao, koffie, hout en rubber – allemaal producten die mogelijk ontbossing of bosdegradatie veroorzaken, als ze niet duurzaam worden geproduceerd. De EU is zo het 2e grootste handelsblok (na China en voor de VS) in termen van bijdrage aan geïmporteerde ontbossing. Bij het opmaken van het wetsvoorstel was de inschatting een bijdrage van 16% van het wereldwijde totaal. Door deze wet in te voeren neemt de EU verantwoordelijkheid op om wereldwijde ontbossing mee te helpen stoppen.
Van de producten die onder het toepassingsgebied van de wet vallen is geweten – o.a. op basis van de impactstudie voorafgaand aan de wet – dat ze op veel plaatsen ontbossing of bosdegradatie veroorzaken. Anderzijds is dat niet per definitie het geval, en veel koffie, cacao, hout of andere worden ook duurzaam geproduceerd. Op dit moment is het in de meeste gevallen vrijwel onmogelijk om van een product dat je koopt te weten of het ontbossing heeft veroorzaakt of niet – meestal voor de consument, maar heel vaak ook voor bedrijven die grondstoffen inkopen en verder verwerken. De belangrijkste reden daarvoor is dat de oorsprong van de producten in heel veel gevallen niet gekend is – en dus geen verifieerbare claims kunnen worden gemaakt over wel of geen bijdrage aan ontbossing. Het is al een hele uitdaging om voor een reep chocolade of een stuk meubel te achterhalen van welk land de cacao of het hout vandaan komt.
Daarom spreken we van ontbossingsrisico van een bepaald product, of van de bijdrage van onze consumptie. Met modellering en big data slagen instellingen zoals TRASE er steeds beter in om inschattingen te maken van de echte cijfers, maar zolang er geen nauwkeurige herkomstdata beschikbaar zijn, blijven exacte cijfers buiten bereik. De wet biedt daar trouwens ook een antwoord op, door volledige traceerbaarheid te eisen (zie verder).
Het woord risico is ook belangrijk omdat de wet op veel vlakken een risicobenadering volgt: de kern van de wet, zorgplicht (zie verder), legt bedrijven op om een risicoanalyse en risicomitigatie toe te passen, en de wet legt verschillende bepalingen op voor herkomst uit landen met een laag, standaard of hoog ontbossingsrisico.
Samengevat betekent ‘ontbossing’ dat bos plaats heeft moeten maken voor landbouwgrond, na 31/12/2020. Voor wat ‘bos’ dan betekent leunt de EUDR grotendeels op de veelgebruikte FAO definitie, met de bepaling dat het stuk grond in kwestie niet ‘hoofdzakelijk als landbouwgrond wordt gebruikt’. Voor gedetailleerde definities verwijzen we naar de wettekst. Enkele belangrijke implicaties die we hier wel alvast meegeven: (1) andere oorzaken van ontbossing, zoals verstedelijking, mijnbouw of wegenaanleg, vallen dus niet onder het toepassingsgebied van de wet; (2) de bepaling rond hoofdzakelijk landbouw-gebruik betekent dat rotatiesystemen met secundair bos (dat in tropische gebieden snel teruggroeit op braakliggende grond) toegelaten zijn; (3) wat de wet als ontbossing beschouwt niet noodzakelijk ontbossing is voor een land van oorsprong (of omgekeerd).
Ja, maar in beperkte mate. De impact van bosdegradatie op klimaat en biodiversiteit wordt steeds groter ingeschat. Met nadruk op dat laatste woord, want het is een pak moeilijker te meten dan ontbossing (dat o.a. veel makkelijker vast te stellen is op satellietbeelden). Producten die onder het toepassingsgebied van de wet vallen kunnen daar ook aan bijdragen: houtproductie veroorzaakt in termen van oppervlakte relatief weinig ontbossing, wel bosdegradatie. Het telen van schaduwgewassen als cacao en koffie gebeurt vaak na het kappen van bomen in bestaand bos, zonder effectief ontbossing te veroorzaken. Degradatie is daarom ook opgenomen in de wet. De definitie is echter weinig verregaand, en laat nog steeds veel ruimte voor wat voor BOS+ ook als degradatie wordt beschouwd. Het gaat voornamelijk over het omvormen van primair (oorspronkelijk) bos tot plantagebos. Criteria zoals verminderd aandeel van oude bomen, dood hout, biodiversiteit,…worden niet mee opgenomen.
De wet bepaalt dat een product niet op de Europese markt mag worden gebracht, verhandeld of uitgevoerd als het niet tegelijk aan de volgende voorwaarden voldoet:
Om een product op de markt te mogen brengen, te verhandelen of te exporteren, moet ‘zorgvuldigheid’ worden toegepast. Dat betekent: het verzamelen van voldoende informatie over de producten, die toelaat om na te gaan of een risicobeoordeling uit te voeren over de eerste twee criteria (het veroorzaken van ontbossing en illegaliteit). Als het risico als onbestaande of verwaarloosbaar wordt ingeschat, mogen ze op de markt worden gebracht, op voorwaarde dat ze vergeld worden van een zorgvuldigheidsverklaring die al die relevante informatie bevat. De verklaring wordt ingegeven in een informatiesysteem beheerd door de Europese Commissie, en krijgt een referentienummer.
Belangrijk om rekening mee te houden: het zoals eerder vermeld, als een product wettelijk is geproduceerd in een land van oorsprong, en volgens de definitie van dat land geen ontbossing heeft veroorzaakt, maar wel volgens die van de EU, is het niet conform. Omgekeerd is ook een product dat geen ontbossing heeft veroorzaakt, maar illegaal is geproduceerd, niet toegelaten.
De informatie die moet toelaten om te verzekeren dat er geen ontbossing heeft plaatsgevonden, bevat enkele basiselementen zoals hoeveelheden en productkenmerken, het land van productie, informatie over de leveranciers,…maar ook meer verregaande elementen:
De wet ging officiëel van kracht op 31/05/2023. Volgens de oorspronkelijke wettekst zouden grote bedrijven anderhalf jaar voorbereidingstijd krijgen (naleving verplicht vanaf 30/12/2024). KMO’s krijgen nog 6 maanden extra (naleving verplicht vanaf 30/06/2025). Mogelijk worden die termijnen met een jaar verlengd – dat is toch wat de Europese Commissie nu voorstelt. De wijziging moet wel nog door het Europees Parlement en de lidstaten worden goedgekeurd. Een andere belangrijke datum is de ‘cutoff-datum’, het moment vanaf wanneer omvorming van bos naar landbouwgrond als ‘ontbossing’ wordt beschouwd (31/12/2020).
Dat wil zeggen: als bijvoorbeeld cacaobonen afkomstig zijn van een perceel dat in 2019 werd ontbost, dan mag die wel binnen op de markt. Vond de ontbossing plaats in 2021, dan niet. Over het ambitieuze karakter van de cutoff-datum heerst discussie naargelang het product. Voor soja of palmolie, waar al heel lang engagementen bestaan, is dit heel laat, en die late datum speelt vooral in het voordeel van grote spelers die nog tot 2020 hebben blijven ontbossen. Voor cacao of koffie daarentegen, klinkt het vaak dat dit heel veeleisend is, omdat veel van de boeren pas sinds kort weten dat die wetgeving er komt.
De EUDR is van toepassing op 7 grondstoffen en een aantal afgeleide producten: Rundvee, Soja, Palmolie, Cacao, Koffie, Rubber en Hout, maar ook leder van rundvee, rundsvlees, chocolade, banden, meubels en papier. Alle details daarover zijn terug te vinden in bijlage 1 van de wet (vanaf pagina 38).
Het zijn in belangrijke mate de voorgaande informatie-verplichtingen die de wet een primeur (en voor sommigen controversieel) maken. Om de exacte oorsprong mee te kunnen geven, moet de volledige toeleveringsketen van producten die een bedrijf importeert, verwerkt, verhandelt of exporteert in kaart kunnen worden gebracht. Om dat wat concreet te maken, de waardeketen van cacao als voorbeeld:
Het bijhouden van al die informatie is ongezien – vandaar ook het primeur-gehalte – maar op zich niet onmogelijk. Het gaat hier niet over pakweg kernfusie. Met low-cost GPS modellen of andere toepassingen is het vastleggen van coördinaten toegankelijk geworden en voor het bijhouden van informatie bestaan veel toepassingen en software. De belangrijkste uitdaging is het verzekeren dat iedereen in de keten meedoet. Bijkomend ook dat de systemen voor het verzamelen en bijhouden van data goed op elkaar aansluiten om het allemaal werkbaar te houden.
Aan dat alles is inderdaad een kost verbonden. Een die volgens ons helemaal niet opweegt tegen de kosten van ontbossing. Verschillende studies tonen ook aan dat die kosten – zeker indien gedragen door de grootste schouders – geen grote impact hoeven te hebben op de prijs van het product. In de cacaosector bijvoorbeeld, domineren een handvol handelaars in cacaobonen en een twintigtal grote chocolademerken de markt. Velen daarvan tekenen hoge winstcijfers op, met cacaobonen toegeleverd door miljoenen boeren en prijzen doorgerekend aan miljoenen consumenten. Het zijn die spelers die zowel de slagkracht hebben als de verantwoordelijkheid dragen om de wet te doen werken. Winstverdeling binnen waardeketens is ook een belangrijke sociale kwestie.
Los van de kosten, biedt volledige traceerbaarheid ook enorm veel opportuniteiten. Al die informatie over de toeleveringsketens is voor veel toepassingen interessant voor de bedrijven zelf (bvb. voor het gericht inzetten op productkwaliteit). Vandaar ook het belang dat er voldoende eigenaarschap over de gegevens bij de boeren en coöperatieven zelf blijft, en dat nationale traceerbaarheidssystemen worden opgezet, zodat die waardevolle data niet exclusief eigendom zijn van de bedrijven.
Naast eigenaarschap van de gegevens, is het uiteraard ook belangrijk dat de kosten voor traceerbaarheid en dataverzameling niet volledig worden afgeschoven op de kleinschalige producenten (meer daarover in ‘impact op kleinschalige boeren’).
Die informatieverplichtingen en volledige traceerbaarheid zijn niet het enige, maar wel een heel belangrijk deel van het ‘historische’ karakter van de EUDR. Een ander elementen is bijvoorbeeld het feit dat alle – niet enkel grote, zoals bij andere de bredere zorgplichtwetgeving CSDDD – grootteordes van bedrijven aan de wet moeten voldoen.
Verder zijn er nog een aantal andere elementen die de impact van de wet kracht bijzetten, zoals stevige boetes bij schendingen.
Hierin laat de wet flexibiliteit toe. Met de exacte oorsprong als vertrekpunt – vandaar opnieuw het belang van die volledige traceerbaarheid – kunnen satellietbeelden worden gebruikt om na te gaan of op die locatie is ontbost na de cutoff-datum (vanaf 2021). De Europese Commissie heeft een platform beschikbaar gemaakt dat gratis kan worden gebruikt, maar legt dat niet op: andere beelden (die overigens steeds goedkoper en toegankelijker worden) zijn ook te gebruiken. Er is in aanloop van de wet een enorm sterke groei aan bedrijven die oplossingen bieden rond satellietbeelden-analyse (en traceerbaarheid). Ander bewijsmateriaal zoals foto’s of andere terreininformatie kan ook worden gebruikt.
Aan bedrijven die actief zijn in producten die onder het toepassingsgebied van de wet vallen, en aan Europese lidstaten.
Bij bedrijven wordt een onderscheid gemaakt tussen het type bedrijf (‘marktdeelnemers’ en ‘handelaars’) en de grootte van het bedrijf (grote bedrijven of KMO’s – volgens de Europese definitie, die niet helemaal dezelfde is als de Belgische).
‘Marktdeelnemers’ of ‘operatoren’ zijn actoren die een product voor de eerste keer op de Europese markt binnenbrengen – in de heel brede zin – of uit de markt exporteren. Een importeur van Cacao die via de haven van Antwerpen Cacao uit Peru in België binnenbrengt, is een marktdeelnemer. Een Belgische boseigenaar die hout oogst en verkoopt aan een zagerij, is dat ook. Ook actoren die een product binnen het toepassingsgebied van de wet omvormen tot een ander EUDR-product zijn operatoren – zoals een chocoladeproducenten, die cacao verwerken tot chocolade.
‘Handelaars’ of ‘traders’ zijn actoren die een product dat al op de markt is gebracht verder doorverkopen aan andere spelers in de keten. Groothandel en supermarkten vallen onder die categorie. Wat soms voor verwarring zorgt is dat veel van de EUDR-producten voor het eerste op de Europese markt worden gebracht door een aantal grote wereldwijde bedrijven die ‘commodity traders’ worden genoemd, onder de EU definitie als ‘operator’ worden beschouwd.
In grote lijnen zijn de regels veeleisender voor marktdeelnemers dan voor handelaars, en voor grote bedrijven dan voor KMO’s. Daarbij wordt een evenwicht gezocht tussen volledige traceerbaarheid en toepassing van zorgvuldigheid doorheen alle tussenschakels van bedrijf naar bedrijf enerzijds, en efficiëntie en administratieve haalbaarheid anderzijds. Elke speler in de schakel wordt geacht om een vorm van zorgvuldigheid toe te passen en informatie bij te houden over hun leveranciers en aan wie zij het verder doorverkopen (behalve de eindgebruikers of consumenten). Spelers stroomafwaarts in de keten kunnen daarbij over het algemeen wel verwijzen naar de oorspronkelijke zorgvuldigheidsverklaring, opgemaakt bij het binnenkomen van de Europese markt – zodat niet elke keer opnieuw hetzelfde onderzoekswerk moet gebeuren. Zorgvuldigheid voor operatoren verderop in de keten, bestaat er dan vooral in om de meegegeven informatie van leveranciers na te kijken om te verzekeren dat eerdere zorgvuldigheid goed is toegepast. Van kleine handelaars wordt enkel verwacht dat ze grondig bijhouden van wie ze producten ontvangen en aan wie ze doorverkopen.
De wet legt ook bepalingen op voor overheden van lidstaten. Die zijn bevoegd voor de handhaving en controle. Ze moeten daarvoor een instelling aanduiden, voor België is dat binnen de FOD Leefmilieu. Verder is het ook de bedoeling dat de EU en Europese landen partnerschappen aangaan met producerende landen. Voor landen buiten de EU legt de wet geen verplichtingen op.
Door verplichting van het duurzaam karakter van de verkochte producten volledig bij bedrijven te leggen, neemt de wet veel verantwoordelijkheid weg bij de consumenten. Nu heb je als consument alleen de keuze om te kiezen voor een (vaak duurder) product met een label dat bepaalde duurzaamheidsgaranties claimt – waar de informatie die je meekrijgt vaak beperkt is, zeker voor wat betreft ontbossing – of een product dat mogelijk ontbossing heeft veroorzaakt. Met de invoering van de wet zouden in principe alle producten (die onder de wet vallen) die in de winkelrekken staan, ontbossingsvrij zijn.
Als consument kan je nog steeds een rol spelen door de vraag naar bepaalde producten te beïnvloeden – zo legt vleesconsumptie relatief veel druk op land en dus op bos en andere ecosystemen, zelfs als er geen ontbossing kwam kijken bij het stuk vlees dat je aankoopt.
Kort gezegd: ondanks alle beloftes en engagementen blijft ontbossing aan veel te hoog tempo doorgaan. Bedrijven die winst maken op producten die ontbossing veroorzaken, dragen hierin een belangrijke verantwoordelijkheid. Ze hebben – zeker voor een aantal cruciale spelers als de grote handelaars in grondstoffen – ook de meeste hefbomen in handen om hun toeleveringsketens ontbossingsvrij te maken.
Vrijwillige engagementen van bedrijven om ontbossing (en andere negatieve impact) aan te pakken zijn uiteraard toe te juichen, maar het is ondertussen zonneklaar dat dat op zich onvoldoende is. De voorbije jaren is er dan ook een tendens van toenemende regulering en striktere wettelijke kaders voor duurzaamheid. De EUDR is daar een voorbeeld van, maar er is ook de bredere zorgplichtwet CSDDD, regels rond duurzaamheidsrapportering (CSRD) en op het informeren van consumenten en het maken van duurzaamheidsclaims.
De gevolgen van de ontbossing en de bredere biodiversiteits- en klimaatcrisis worden steeds duidelijker, de relevantie en besef van urgentie zullen niet afnemen. De tendens naar strengere regulering zet zich dan ook door, en het speelt in bedrijven hun voordeel om zich daar proactief op voor te bereiden.
De wet kon ook voor veel middenveldorganisaties en andere actoren nog strenger. Elementen daarvan zijn onder andere: uitbreiding naar andere ecosystemen, een bredere bedekkingsgraad van producten, verplichtingen voor de financiële sector en meer garanties voor de rechten van inheemse gemeenschappen.
Neen, maar wel een hele belangrijke. Volledige traceerbaarheid – en bij uitbreiding de EUDR, zie verder – lossen ontbossing niet in hun eentje op. Daar komt veel meer bij kijken.
Specifiek voor de oorsprongsvereisten, zijn er mogelijkheden om de wet te omzeilen. Het meest gekende voorbeeld daarvan is eenvoudigweg liegen. Dat is wat momenteel gebeurt bij de praktijk van ‘witwassen’ van illegaal hout in legale partijen hout. Daarbij is op papier alles in orde voor de hele lading, maar de oorsprong van een deel van het hout die in de documentatie vermeld staat, klopt niet: het hout is afkomstig uit bos waar niet gekapt mag worden. Voor alle duidelijkheid, het gaat daarbij niet om legale achterpoortjes, zulke praktijken zijn wel degelijk een inbreuk op de wet.
Daarom is het ook zo belangrijk dat er voldoende controlecapaciteit is en dat methoden om de exacte oorsprong te achterhalen verder worden ontwikkeld. Voor hout zijn hier al belangrijke vorderingen geboekt. Het wijst ook op het belang om de risicoanalyse grondig uit te voeren, zeker voor gebieden waar gekende gevallen zijn van zulke praktijken.
Zie het als een web dat wordt gespannen rond ontbossing (verschillende laagjes gatenkaas is een andere goeie analogie). Een of enkele draden lossen het niet op, maar met de EUDR en volledige traceerbaarheidseisen zijn er wel meteen een paar stevige en kleverige draden bijgekomen.
Om dat wat concreter te maken: als gegevens over productiehoeveelheden en -locatie systematisch worden bijgehouden, wordt het moeilijker om illegale cacao wit te wassen via het perceel van een buur. Als daar plots veel meer wordt geproduceerd, of meer dan de oppervlakte van het perceel toelaat.
Certificering – waarbij een set duurzaamheidscriteria worden gevolgd, onderhevig aan onafhankelijke audits – kan een hulpmiddel zijn om aan de voorwaarden van de wet, maar is geen ‘green lane’: voor de EUDR staat ‘gecertificeerd’ niet gelijk aan ‘ontbossingsvrij’. Veel van de inspanningen die worden gedaan om certificering te behalen dragen wel bij aan het verminderen van het risico op ontbossing, verschillende certificerende organisaties zijn ook naarstig bezig om hun standaarden volledig EUDR-compatibel te maken.
Er zijn verschillen naargelang de productcategorie, maar over het algemeen maken gecertificeerde producten maar een beperkt aandeel uit van het totale marktvolume. Groei van dat aandeel is opnieuw afhankelijk van onder andere de bereidwilligheid van de consument om voor die labels te kiezen. De EUDR legt meteen voor alle producten die binnen de wet vallen dezelfde regels op.
Certificeringsstandaarden hebben meestal ook een veel breder toepassingsgebied dan ontbossing – en daarmee waarde als instrument.
Voor wie met hout bezig is, klinkt dit allemaal mogelijk een beetje vertrouwd. Deze ontbossingsverordening EUDR bouwt voort op de bestaande houtverordening (EUTR), die ze op termijn ook zal vervangen. De belangrijkste verschillen tussen beide wetten zijn (1) het veel bredere toepassingsgebied van de EUDR (niet alleen hout maar nog 6 andere producten), en (2) de houtverordening kijkt enkel naar het criterium ‘illegale oorsprong’, terwijl de EUDR daarbovenop ook bepaalt dat er geen ontbossing of bosdegradatie bij mag komen kijken. Dit betekent ook dat spelers in de houtsector een stapje voor hebben op bedrijven die rond de 6 andere producten werken.
De EUDR legt geen verplichtingen op aan landen buiten de EU, wel aan bedrijven binnen en buiten de EU. Het gaat daarbij meestal over spelers met een zekere slagkracht – het gebeurt maar heel weinig dat een kleinschalige producent een product rechtstreeks exporteert naar de EU. Die bedrijven dragen de verantwoordelijkheid om inspanningen te leveren om de wet na te leven. Het is eerder suggestief geformuleerd, maar het is daarbij ook de bedoeling dat ze kleinschalige producenten die hen producten aanleveren, ondersteunen om de nodige informatie te kunnen ontvangen.
Er wordt geopperd dat kleinschalige boeren kunnen worden uitgesloten omdat ze niet in staat zullen zijn om de nodige informatie aan te leveren, of dat de kosten vooral naar hen zullen worden doorgeschoven. Dat die argumentatie voor een groot deel komt vanuit de bedrijven die net de sleutels in handen hebben om ervoor te zorgen dat die – inderdaad nefaste – neveneffecten niet plaatsvinden, is wat wrang. De reden dat het voor veel kleinschalige cacao- of koffieboeren moeilijk is om te investeren in duurzame productie en gegevensverzameling is net omdat ze systematisch een veel te lage prijs voor hun producten krijgen van afnemers. Het legt vooral nog eens de vinger op de wonde van structureel ongelijke machtsstructuren in de waardeketens van die producten, in veel gevallen ook erfenis van het koloniaal verleden. Als zorgplichtwet legt de EUDR vooral striktere regels op voor bedrijfsvoering met mogelijk negatieve impact die vooral te voelen is in de landschappen waar de producten vandaan komen, terwijl veel van de toegevoegde waarde buiten die landschappen of in Europa terecht komt.
Bovendien voorziet de wet – ook relatief uniek – in een artikel waarin de EU zich engageert om partnerschappen aan te gaan met producerende landen, om hen te kunnen ondersteunen bij de transitie naar ontbossingsvrije productielandschappen. Daarbij wordt expliciet een focus gelegd op kleinschalige boeren en inheemse gemeenschappen. Dat zal ook een doorslaggevende factor worden in de succesvolle uitvoering van de wet, dat die ondersteuning voldoende krachtig is.
In nasleep van de boerenprotesten kwam ook de EUDR in het vizier als een bijkomende administratieve last voor kleinschalige landbouwers in Europa. Daar kan over gediscussieerd worden, maar het punt is wel dat de landbouwsector tegelijk een hevig pleidooi voert voor even strenge milieu-regels voor producten afkomstig van buiten de EU. En dat is net wat de EUDR doet. Het ontbossingsrisico door landbouw is over het algemeen veel lager voor Europese landen dan erbuiten. In combinatie met gemiddeld veel betere capaciteiten om de nodige informatie te voorzien, houdt de wet vooral een competitief voordeel in voor Europese producenten. Zo zijn veel van de informatievereisten in de wet al beschikbaar via andere regelgeving.
Het grootste deel van de producten die onder de EUDR vallen kunnen in de EU niet worden geproduceerd (veel koffieboeren zijn hier niet te vinden), kleinschalige spelers waar de wet invloed op zou kunnen hebben zijn houtexploitanten, veehouders en landbouwers die ook soja verbouwen. Voor hout zal de EUDR weinig extra lasten opleveren, gezien de grote overlap met de EUTR. Veehouders zouden kunnen kunnen opperen dat de prijs van soja afkomstig uit Brazilië stijgt, maar dat staat dan in contrast met betere opportuniteiten voor sojaboeren in Europa.
Voor de impact op KMO’s verwijzen we naar de verschillende rollen en verantwoordelijkheden van verschillende spelers, naargelang grootte en type bedrijf. Zonder hier teveel in detail te gaan, komt het erop neer dat kleinere spelers of spelers meer stroomafwaarts in de waardeketen (dichter bij de verkoop aan de consument) kunnen leunen op de zorgvuldigheid uitgevoerd door de marktdeelnemers die het product voor de eerste keer op de markt plaatsen. Ze zullen nog steeds een systeem moeten opzetten om de gevraagde informatie bij te houden, maar het meeste opzoekwerk zal niet bij hen liggen.
De wet voorziet ook in de mogelijkheid van ‘gemachtigde vertegenwoordiger’. Dat wil zeggen: als je echt een heel kleine speler bent (bijvoorbeeld een private boseigenaar die een houtpartij verkoopt), dan kan je ook je afnemer machtigen om zorgvuldigheid voor jou uit te voeren.
Neen, maar het is wel een heel belangrijke aanzet.
Wereldwijde ontbossing is een heel complex probleem, met rechstreekse (bvb. vellen van bos voor landbouwgrond) en onrechstreekse oorzaken (bvb. vraag naar een bepaald product), enorm veel betrokken spelers in een wirwar van waardeketens van allerlei producten, veel landen met elk hun eigen wettelijk kader en nog veel meer landschappen met elk hun eigen lokale context en dynamieken. Daar zijn eenvoudigweg geen wonderoplossingen voor. Het vereist vooral een holistische aanpak, met inzet van heel veel deeloplossingen en van alle betrokken actoren.
Om in dat kluwen het bos wat meer door de bomen te zien, kunnen we deeloplossingen grotendeels opdelen in resp. vormen van waardeketen-aanpak en landschaps-aanpak. Bij een waardeketen-aanpak wordt doorheen de keten gewerkt aan het ontbossingsvrij maken van het specifiek product. Daarbij is het vooral de bedoeling dat meer middelen terecht komen aan het begin van de keten, om ontbossing aan de bron te stoppen (bijvoorbeeld via ondersteuning voor duurzame productie). Omdat in eenzelfde landschap vaak verschillende producten geproduceerd worden, is ook een meer integrale aanpak nodig binnen die productielandschappen (denk bijvoorbeeld aan betere ruimtelijke ordening of middelen voor het beschermen van natuurgebieden). Als je de landschapsbenadering heel breed bekijkt, kan je ook op nationaal niveau gaan kijken naar zaken als landbouwbeleid.
De EUDR is vooral een keten-aanpak, maar dan voor 7 heel belangrijke ketens tegelijk, en voorziet ook voor een deel in ondersteuning voor productielandschappen.
Verder wordt ook vaak geopperd dat hiermee de bijdrage aan ontbossing van andere grote spelers als China of de VS niet wordt aangepakt. Dat argument gaat maar weinig op. De EU is wel degelijk een grote speler (16% is niet niks) en voor bepaalde producten (zoals Cacao) zijn we de grootste.
Veel van de grote ‘traders’ zijn multinationals wiens ketens meerdere continenten bedekken. Aparte systemen opzetten voor de EU en andere markten zou waarschijnlijk meer kosten met zich meebrengen dan meteen het hele systeem EUDR-compatibel te maken.
We vermeldden eerder ook het argument van kosten van traceerbaarheid: die zullen er zijn maar hoeven volgens studies niet onoverkomelijk te zijn. Je kan je dan afvragen of het opzoeken van nieuwe horizonten om producten aan- of te verkopen wel opweegt tegen de kosten van naleving.
Tenslotte: het moet ergens beginnen. De EU staat over het algemeen bekend als een voortrekker als het op biodiversiteit en klimaat aankomt. In de VS en de UK wordt ondertussen aan gelijkaardige wetgeving gewerkt.
Eerst en vooral: de EUDR komt niet plots uit de lucht vallen. Dat deze producten ontbossing veroorzaken (naast andere sociale en ecologische problemen) is al heel lang gekend. Decennia van duurzaamheidsengagementen hebben geen zoden aan de dijk geleverd. Het oorspronkelijke wetsvoorstel dateert van 2021, de basiselementen van de wet en belangrijkste informatievereisten – waaronder volledige traceerbaarheid – zijn al meerdere jaren duidelijk.
Uitstel zou vooral betekenen dat voortrekkers van duurzaamheid, die al langer inspanningen leveren om ontbossingsvrije producten te leveren of die zich heel hard hebben ingezet om op tijd klaar te zijn, benadeeld worden. Zeker als zou worden toegegeven vanuit eisen van de Europese landbouwsector – wat dubbel oneerlijk zou zijn voor landbouwers in het globale zuiden.
Het zou de geloofwaardigheid van de EU aantasten en we zouden ons op een ‘slippery slope’ begeven van mogelijk verdere afzwakkingen. Met de EUDR is een momentum gecreëerd om ontbossing echt te stoppen, daar nu een rem op zetten kunnen we missen als kiespijn.