Het Vlaamse Bosdecreet van 1990 geeft de volgende definitie voor bossen: “grondoppervlakten waarvan de bomen en de houtachtige struikvegetaties het belangrijkste bestanddeel uitmaken, waartoe een eigen fauna en flora behoren en die één of meer functies vervullen”. Daarnaast wordt nog een hele lijst van andere zaken zoals “kaalvlakten, stapelplaatsen, brandwegen…” ook tot het bos gerekend.
Het bosdecreet geeft een goede indicatie van wat bos is maar is zeker niet sluitend, over de hele wereld zijn dergelijke definities in zwang. In het boek “Bosecologie en Bosbeheer” stellen de auteurs dat het bos een “ecosysteem, gedomineerd door houtachtigen, met een minimumoppervlakte en een minimumdichtheid en hoogte van de vegetatie” is.
Hier vind je informatie over het uitzicht, het functioneren en de verschillende verschijningsvormen van bossen.
Een bos is een grote oppervlakte relatief dicht met bomen bezet en met één of meerdere hoofdboomsoorten. Een bos is echter meer dan bomen alleen: het is een volledig ecosysteem waarin bomen en planten, dieren, schimmels en bacteriën in een hecht verband met elkaar samenleven en afhankelijk zijn van elkaar.
Het bos kan je verticaal opdelen in verschillende lagen of strata. Van boven naar onder onderscheiden we de boomlaag, struiklaag, kruidlaag en strooisellaag. Eenzelfde gelaagdheid zien we ook bij de verspreiding van de bosdieren: sommigen brengen hun tijd vooral door in de hogere regionen van het bos terwijl anderen meer op de grond leven.
Meer wetenHet bos is een levende gemeenschap met veel verschillende interacties tussen planten, dieren, bacteriën en schimmels. Via het fotosyntheseproces gebruiken planten zonne-energie om levende materie aan te maken, gebruik makend van koolstofdioxide (CO2) uit de lucht en water (H20) uit de grond.
Herbivoren voeden zich met planten en carnivoren eten andere dieren op. Deze predatoren bepalen grotendeels het evenwicht tussen de soorten omdat ze de populatie herbivoren bepalen en dus hun impact op de omgeving.
Andere levende soorten – schimmels, termieten, aardwormen, larven en bacteriën spelen een rol in de voedselketen omdat ze planten- en dierenresten afbreken. De relaties tussen het bos en zijn bewoners zijn niet louter gebaseerd op voedsel: vogels bouwen hun nesten in de bomen en zijn de zaadverspreiders bij uitstek aangezien ze, na het eten van de vruchten, de zaden ver van hun vindplaats achterlaten.
Meer wetenDe verspreiding en verdeling van de bossen over onze planeet is afhankelijk van het klimaat, de breedteligging, de hoogteligging, de aanwezigheid van water en het bodemtype. Bossen zullen we niet vinden in te droge of koude klimaten.
Lokaal speelt het voorkomen van herbivoren een belangrijke rol bij de vestiging, verspreiding en uitbreiding van bossen. Deze dieren transporteren zaden en eten jonge scheuten.
Meer dan 400 miljoen jaar geleden verschenen de allereerste bossen op aarde. Tijdens het Carboon (350 – 290 miljoen jaren geleden) werden grote oppervlaktes met bossen bedekt. De fossiele resten van deze bossen werden later omgevormd tot steenkool.
De eerste loofbomen verschenen 140 miljoen jaar geleden. Twee miljoen jaar geleden wisselden ijstijden en warmere periodes elkaar af en dit beïnvloedde het wereldwijde bosareaal: inkrimping tijdens koude periodes en uitbreiding tijdens warmere periodes.
Op het einde van de laatste ijstijd (zo’n 13.000 jaar geleden) begonnen bossen aan hun noordelijke en zuidelijke trek vanuit de tropische gordel: met een snelheid van 300 à 500 meter per jaar breidden ze uit richting poolcirkels.
Van pool tot evenaar komen bossen voor. In de tropische gordel zijn dit de tropische wouden die soms droog zijn maar meestal vochtig. Dergelijke wouden zijn altijd groene loofbossen en behouden dus hun bladeren. Tropische wouden zijn bijzonder soortenrijk, zowel in dier- als plantensoorten.
Dit is ook het geval in de mangroves, de bossen die zich ontwikkelen in kustgebieden van tropische en subtropische regio’s, op plaatsen die vaak overstroomd worden door zeewater.
Trekken we noordwaarts dan komen we in de ‘sclerofiele wouden’, opgebouwd uit planten met harde en leerachtige bladeren. Dit is bijvoorbeeld het geval in de mediterrane bossen die zich op deze manier aangepast hebben aan de warme, droge zomers.
In de gematigde klimaatzones van zowel het noordelijk als zuidelijk halfrond vinden we loofbossen met bomen die hun bladeren in de winter verliezen. Tegen de poolcirkels, verspreid over Scandinavië tot Siberië en het noorden van Canada, komen boreale bossen voor die gedomineerd worden door naaldbomen.
Meer weten