Updates
Bosrevue

Bosreis Noord-Frankrijk (2-6 juni 2025) – Verslag

© Hannes Cosyns

Twintig Vlaamse bosbeheerders van diverse pluimage bezochten gedurende een week onder deskundige begeleiding van Inverde-medewerker Hannes Cosyns verschillende bossen, natuurgebieden en zagerijen in Noord-Frankrijk. Het zwaartepunt van de reis lag in de Argonne (regio Grand Est) en het zuidelijker gelegen Nationaal Park van de Bossen (regio Bourgogne-Franche-Comté). Tijdens de excursie kregen we een mooi en compleet beeld van multifunctioneel bosbeheer, dat ook voor onze Vlaamse context inspirerend is.

Het bosbeheer in Noord-Frankrijk

Op verschillende excursiestops werd door de gidsen de organisatie van – en het toezicht op het bosbeheer in Frankrijk toegelicht. Een organisatie die veel aan bod kwam en waarvan medewerkers ook enkele toelichtingen verzorgden, is het Centre National de la Propriété Forestière (CNPF). Vertaald naar Vlaanderen vervullen ze een functie die je nog het best kan vergelijken met een fusie van de Bosgroepen, Inverde en de afdeling Adviezen, Vergunningen, Erkenningen en Subsidies (AVES) van het Agentschap voor Natuur en Bos. CNPF is een semipublieke organisatie (vergelijkbaar met verzelfstandigde agentschappen in Vlaanderen) die vroeger viel onder het ministerie voor landbouw maar sinds kort onder het ministerie voor omgeving valt. Dat zorgt voor bezorgdheid bij private boseigenaars met een sterke focus op houtproductie. Het CNPF is georganiseerd in regionale afdelingen om dichtbij de boseigenaar te staan. Sinds de jaren zestig is het voor private eigendommen vanaf een oppervlakte van 20 hectare verplicht om een bosbeheerplan te hebben en dat is meteen ook de ontstaansreden geweest voor het CNPF. Ondersteuning van private eigenaars met onder meer beheerplannen is nog steeds het belangrijkste doel. Ongeveer 80% van de bosoppervlakte in Frankrijk is private eigendom met weliswaar sterke regionale verschillen.

Ook het Direction Départementale des Territoires (DDT) werd kort toegelicht. Deze overheidsinstantie is vergelijkbaar met het Departement Omgeving in Vlaanderen. Wat het bosbeheer betreft, staan zij in voor wetgeving en subsidies. Redelijk frappant is het feit dat er in Frankrijk geen subsidies zijn voor bosbeheer uitgezonderd voor de aanleg van de boswegen in functie van de bosexploitatie (80% van deze kosten wordt gesubsidieerd). Ook na calamiteiten, wat de laatste jaren geen marginaal verschijnsel is, zijn er subsidies mogelijk om te herplanten. Heraanplant met klimaattolerante exoten zoals de Atlasceder (Cedrus atlantica), Griekse zilverspar (Abies cephalonica), de boomhazelaar (Corylus colurna) en de Syrische zilverspar (Abies cilicica) zijn hierbinnen allemaal mogelijk.

Daarnaast is er uiteraard ook nog het bij velen gekende Office National des Forêts (ONF), vergelijkbaar met de Afdeling Beheer van het ANB in Vlaanderen. Dit is eveneens een overheidsinstantie die als taak heeft om alle openbare bossen en natuurreservaten te beheren, zowel de staatsbossen als de bossen in eigendom van lokale overheden. Houtproductie is een zeer wezenlijk onderdeel hiervan aangezien dit een belangrijke bron is van het budget van het ONF.

Private bossen

Op het programma staan twee sterk van elkaar verschillende privébossen. Één in de Argonne (regio Grand Est) beheerd door Vlaming Geert Bruynseels en één in het dorp Les Marêts, slechts ca. 30 km in vogelvlucht ten oosten van Parijs, beheerd door de Fransman met Vlaamse roots Hugues Seynave.

De Argonne is een heuvelachtige regio tot 300 m boven zeespiegel. Omdat het de eerste verhevenheid van betekenis in het landschap is, vanaf de Atlantische oceaan, kent de regio een redelijke jaarlijkse neerslag, nl. 700 tot 900 mm. Dit is zeer vergelijkbaar met Vlaanderen. Het moedergesteente wordt aangeduid als “gaize”. Het betreft een zure, poreuze zandsteen, ontstaan door de afzetting van skeletten van sponsen, grotendeels zonder kalk. Daarbovenop is een leemlaag afgezet van variabele dikte met soms nog een zandlaag erboven van maximaal 20 cm. De dikte van de leemlaag bepaalt grotendeels de vruchtbaarheid van de bodem die plaatselijk zeer positief is voor boomgroei: een dikke bewortelbare en vochthoudende laag met een goede drainaige. Het bos dat we bezoeken maakt deel uit van een quasi aaneengesloten boscomplex van ca. 40.000 hectare. De Argonne is getekend door verschillende bloedige veldslagen, ook in WO I. Het privébos dat we bezoeken is hier grotendeels van gespaard gebleven. Wel loopt er een bevoorradingslijn door het bos: “la Haute Chevauchée”.

Geert Bruynseels gidst ons twee halve dagen in het bos dat hij beheert in opdracht van een Vlaamse ondernemersfamilie, samen met twee voltijdse bostechniekers. Door verschillende aankopen werd een aaneengesloten eigendom van ca. 2000 hectare gevormd. De eerste aankoop door de pater familias van de familie, die een grote bomenliefhebber was (vooral van populier, Douglas en eik), gebeurde begin de jaren negentig en betrof het bos “La Haie Guérin” (ca. 850 ha), hoofdzakelijk loofhout. Later, rond 2000, werd een aanpalend groter stuk van ca. 1150 ha gekocht van de Waalse vastgoedbeheerder Comptoir Foncier. In dit tweede stuk, Fontaine d’Olive, werd veel intensiever beheerd met een belangrijke focus op (exotisch) naaldhout: veel fijnspar (Picea abies) en Douglas (Pseudotsuga menziesii). Dit intensieve naaldhoutbeheer kaderde in de Franse nationale bosstrategie sinds de jaren zestig met belangrijke aandacht voor “enrésinement”, Frans jargon voor omvorming naar naaldhout. Het bos is ondergebracht in een Groupement Forestier, zoals veel privaat bos in Frankrijk. Dat is een administratieve constructie met fiscale voordelen voor de eigenaar.

Voor het hele bos is er een beheerplan gemaakt met behulp van de instrumenten van het CNPF. Het bestaat samengevat uit een definiëring van de aanwezige bestandstypes. Deze bestandstypes worden gedetermineerd met behulp van “Le Schéma Régional de Gestion Sylvicole (SRGS)”. Dit beheerschema wordt door het CNPF per regio opgemaakt en biedt de basis voor het beheerplan. Het helpt om te bepalen welke bostypes mogelijk zijn afhankelijk van de standplaats, welke beheerdoelen vooropgesteld kunnen worden en welke beheermethodes kunnen toegepast worden. Als beheerder maak je een keuze uit de verschillende mogelijkheden wat betreft bostypes, doelen en beheermethodes en door de nodige informatie samen te zetten en een beheertabel op te maken is je beheerplan in principe klaar. De uitvoering van de voorziene beheermaatregelen mogen 4 jaar afwijken (vroeger of later) dan wat voorzien is in de beheertabel. Volgens Geert een pak eenvoudiger en makkelijker toepasbaar dan in Vlaanderen, zeker voor grote bosgebieden. Voor de regio Grand Est vind je dit schema op deze link: Le Schéma Régional de Gestion Sylvicole (SRGS) | grandest.cnpf.fr.

Met de houtproductie wil de huidige eigenaar niet het onderste uit de kan halen. Dit was vroeger wel het geval in Fontaine d’ Olive, dat in het verleden beheerd werd met het oog op een grote houtopbrengst. De doelstelling is nu om met de houtverkoop de kosten te dekken. In de eerste plaats de personeelskosten van het driekoppige team, deels ook investerings- en werkingskosten. Het beheer is er op gericht om het bos als een gesloten bossysteem te laten voortbestaan. De beheerder heeft m.a.w. veel keuzevrijheid. Anders dan vroeger waarbij voornamelijk met kaalkappen werd gewerkt, is het doel nu om gemengde, ongelijkjarige bossen te bekomen waar een uitkapbeheer op doeldiameter wordt gevoerd.

Recente calamiteiten hebben er voor gezorgd dat bosomvorming en herbebossing aan de orde is (Fig. 1). In 1999 zijn van de 1.150 ha van Fontaine d’Olive ca. 500 ha naaldhout platgegaan door storm Lothar. Sinds 2017 wordt de rest aangetast door letterzetter. De herbebossingen na de storm of na de eindkap van kwijnende naaldhoutbestanden gebeurden op verschillende manieren. Gezien de grote schaal van de herbebossingsopdracht, werden en worden sommige stukken aan spontane verbossing overgelaten. We konden vaststellen op het terrein dat dit in een dergelijke dichtbeboste regio met diverse zaadbronnen op een termijn van ca. 25 jaar tot gemengde bossen met veel potentie voor kwaliteitshout kan leiden. We vonden, na een homogene aanplant van wintereik (Quercus petraea), een natuurlijk ontstane menging op enkele hectares van voornamelijk ruwe berk (Betula pendula) aangevuld met winterlinde (Tillia cordata), gewone esdoorn (Acer pseudoplatanus), beuk (Fagus sylvatica), zwarte els (Alnus glutinosa) en hier en daar ook nog een aangeplante wintereik die voldoende snel mee naar boven was gegaan. In dit bestand wordt momenteel vooral berk geschalmd om toekomstbomen van de opgenoemde soorten vrij te stellen. De berk wordt op stam verkocht aan omwonenden als brandhout. De verkoopprijs is € 5/stère. Met het oog op efficiëntie wordt het aantal stères na velling en stapeling ingeschat.

Figuur 1: Typisch beeld in Fontaine d’Olive: herbebossingsvlakte tussen homogeen naaldhout © Lotte Van Nevel.

In redelijk wat herbebossingen worden, al dan niet in het kader van onderzoeksprojecten, ook klimaatboomsoorten aangeplant. Hierbij wordt gekozen uit inheemse soorten die voorheen nauwelijks werden toegepast zoals veldesdoorn (Acer campestre), elsbes (Sorbus torminalis) en peervormige lijsterbes (Sorbus domestica). maar ook soorten die van verder komen zoals boomhazelaar, Griekse zilverspar en Atlasceder. Ook Koekelareden (Pinus nigra subsp. calabrica cv Koekelare) werd al gebruikt. Dit vergde wel enige overtuigingskracht in het chauvinistische Frankrijk.

Jacht is voor de eigenaar een belangrijke functie van het bos. Er worden jaarlijks verschillende grote jachtpartijen georganiseerd, o.a. te paard. Hierbij wordt enkel grootwild geschoten: everzwijn (ongeveer 400 per jaar), edelhert (ongeveer 100 per jaar), ree (ongeveer 20 per jaar). In het bos van 2.000 hectare komt dus een hoge populatie wild voor. Dat leidt tot grote uitdagingen voor het bosbeheer, bijvoorbeeld omdat er nauwelijks natuurlijke verjonging van eik doorgroeit. Het wild wordt ook bijgevoederd. Net zoals in andere bossen die we bezochten is dit bijvoederen of, zoals men het noemt, “agrainage”, voorwerp van debat. De jacht in Fontaine d’Olive en La Haie Guérin is verlieslatend, o.a. door dat massaal bijvoederen.

In La Haie Guérin werd er veel minder ingezet op de “Enrésinement” en komen er veel meer oude gemengde loofhoutbestanden voor. Het feit dat hier veel minder sanitaire problemen zijn en stormen minder impact hebben, bevestigt de grotere veerkracht van gemengde bossen. De doelstelling hier is om het futaie irrégulière (ongelijkvormig hooghoutbeheer) dat hier in feite in het verleden ook al toegepast werd, verder te zetten. Dit beheer houdt in dat er in eenzelfde bestand op het zelfde moment zowel geschalmd wordt in functie van vrijstelling van toekomstbomen, als in functie van eindkap op doeldiameter. Tegelijkertijd moet er ook aandacht gaan naar verjonging. Dat laatste blijkt er in de praktijk moeilijk van te komen door tijdsgebrek. Er wordt gebruik gemaakt van vaste ruimingspistes (om de 40 m). Tot voor kort was het in hoofde van veel bosbeheerders nog zeer moeilijk om staande of liggende dode bomen ongemoeid te laten en habitatbomen aan te duiden (met een blauwe driehoek) maar meer en meer wordt dit toch als een normale praktijk beschouwd.

Als slot bezoeken we nog een ca. 50 jaar oude aanplant van de sikkelcypres (Cryptomeria japonica) (Fig. 2). Deze aanplant werd gerealiseerd met ondersteuning van onderzoekscentrum INRAE Institut National de Recherche pour l'Agriculture, l'Alimentation et l'Environnement. Het is een boomsoort die van nature endemisch is in Japan. De soort is echter wereldwijd aangeplant zowel voor de sierwaarde maar zeker ook voor de houtproductie. Het hout is gekend als Sugi en valt in de hoogste duurzaamheidsklasse.

Figuur 2: Opstand van sikkelcypres in La Haie Guérin © Margot Lenssens.

Niet alleen Fontaine d’Olive en La Haie Guérin hebben een Vlaamse connectie in de Argonne. Al decennialang bezoeken Vlaamse natuurbeschermers de streek en mede dankzij deze connectie werden “Les étangs de Belval-en-Argonne” in 2008 gered van omvorming naar maïsakker. Natuurpunt werd met steun van lokale natuurorganisaties en subsidies mede-eigenaar van het gebied van meer dan 200 hectare. Conservator en Vlaming Rik Desmet legt ons het beheer uit en leidt ons rond. Het gebied bestaat uit eeuwenoude, ondiepe visvijvers, aangelegd door de clerus en kent een rijke biodiversiteit. Om cultuurhistorische redenen maar ook om het beheer te financieren, werd beslist om de viskweek op een extensieve en natuurvriendelijke manier verder te zetten. Regelmatig worden de vijvers drooggelegd en op dat moment verzamelen de vissen zich in de diepere centrale geul. Met netten worden ze daar dan afgevangen en levend verkocht. Een halfuurtje vogels kijken, illustreerde direct de waarde van het gebied: zwarte wouw, boomvalk, grote zilverreiger, ringslang en grote karekiet lieten zich mooi zien. Daarnaast zijn er ook frequent zeearend, visarend, kraanvogels, zwarte ooievaars en veel meer te zien.

Het tweede private bos dat we bezochten ligt in een veel minder dicht beboste regio met veel meer landbouw, niet ver ten oosten van Parijs. Het bos van les Mârets werd in 2010 aangekocht door de huidige eigenaar en beslaat ongeveer 220 hectare. Ook hier werd in de jaren ’50 – ’60 van de vorige eeuw sterk ingezet op naaldhout en tot voor 1999 stond hier zeer veel Douglas. Storm Lothar liet echter ook hier een spoor van vernieling na en ca. 70 hectare Douglas ging plat. Na de ruiming van de omgewaaide bomen, werd er niet geïnvesteerd in herbebossing. Het gevolg is dat er nu, 25 jaar later, een menging van allerlei loofhoutsoorten groeit: tamme kastanje (Castanea sativa), haagbeuk (Carpinus betulus), beuk, winterlinde, zomereik (Quercus robur), wintereik, ruwe berk. Het aantal opties voor kwaliteitshout in de verschillende soorten is zeer overvloedig aanwezig. We kunnen zelfs spreken over een luxeprobleem. Recent werden er om de 25 meter ruimingspistes van ca. 5 meter breed gekapt om een eerste keer vrijstelling van de opties mogelijk te maken. Dit werd uitgevoerd met een kleine oogst-uitrijcombinatie (type Terri, verdeeld door firma Dyna-Touraine) (Fig. 3). Tegelijk werd er begeleidingssnoei toegepast aan de opties. Het hout dat vrijkwam bij deze ingreep werd verkocht als energiehout en compenseerde de beheerkosten. Opnieuw kregen we een mooie illustratie te zien wat er allemaal mogelijk is met louter natuurlijke verbossing als de randvoorwaarden goed zitten (vruchtbare bodem, aangepaste wildpopulatie en zaadbomen aanwezig).

Ook hier ondervonden de gemengde loofhoutbestanden veel minder schade van de storm. Bij een dikke eik illustreerde de beheerder, Hugues Seynave, dat het loont om in te zetten op grote diameters. Het stamvolume van de boom in de eerste 11 m nam op 10 jaar tijd toe van 4,5 m³ tot 5,2 m³ en dit resulteerde volgens hem in een toegenomen houtverkoopwaarde van € 1700 naar € 2800 voor de hele stam.

Een nadeel van dit type, Pro Silva geïnspireerd beheer dat eveneens te classificeren valt onder het futaie irrégulière, is dat het voor de exploitant meer tijd kost om de bomen te gaan zoeken die moeten geveld worden. Hier vangt de beheerder dit nadeel op door de te vellen bomen maar ook verjongingsgroepen en toekomstbomen in een GIS-systeem (Guru Maps) onder te brengen. De exploitant kan met dit digitaal hulpmiddel snel de bomen vinden. Zo gaat er minder tijd verloren bij de exploitatie.

 

Figuur 3: Eerste dunning met een lichte oogst-uitrijcombinatie op vaste ruimingspistes © Hugues Seynave.

Nationaal Park van de Bossen

Nationale parken kennen in Frankrijk een langere traditie dan in België. Dag 3 en 4 van de bosreis zijn volledig gewijd aan het jongste Nationaal Park van Frankrijk: het Nationaal Park van de Bossen. In 2019 zag dit park, dat 218.000 hectare beslaat, het levenslicht. Het is op drie vlakken een buitenbeentje. De meeste Nationale Parken van Frankrijk liggen in het Zuiden van het land, hier zitten we in het Noorden. In andere Nationale Parken zijn andere habitats dan bos belangrijker, hier is 95% van de kernzone (54.000 ha) bebost. Ten slotte is de multifunctionele insteek hier zeer belangrijk. Men wil rendabele bosbouw en -hoofdzakelijk buiten de kernzone- ook landbouw stimuleren maar tegelijk biodiversiteitswaarde en toerisme opwaarderen.

Het ligt in twee regio’s: Grand Est en Bourgogne-Franche-Comté en de grootste stad in het park is Châtillon-sur-Seine. In heel het park wonen ca. 25.000 mensen, het kent dus een zeer lage bevolkingsdichtheid. De gemeentes die in het park liggen, hebben de keuze om toe treden tot het park en bijgevolg het charter te ondertekenen of niet. Ondanks dat er wel wat tegenstand was bij de lokale bevolking hebben toch 110 van de 127 gemeentes beslist om toe te treden. Het park bestaat uit een kernzone van 54.000 hectare waarvan 3.100 hectare integraal bosreservaat (het grootste van Frankrijk) en een “Aire d’adhésion” van 164.000 hectare. Het park kent 4 bestuursorganen: een administratieve raad, een wetenschappelijke raad, een sociaal-economische raad en een conferentie van de burgemeesters. Kenmerkend voor het park is dat het aandeel privébos veel lager is dan gemiddeld in Frankrijk: in de kernzone is maar 9% van het bos in privéhanden.

De bossen in het volledige park beslaan 113.000 hectare waarvan 80% oude bossen (minstens 200 jaar oud) en waarvan 88% loofbos. Op de hellingen en de plateau’s zijn verschillende types beukenbos dominant. Het bodemtype met aanwezigheid van kalk en de oriëntatie van de helling (noord- of zuid-gericht) zijn het meest bepalend in de boomsoortensamenstelling. Op hellingen met rotsen komen esdoornbossen met zomerlinde voor en de valleien worden gekenmerkt door eiken-essenbossen en elzenbroekbossen. Kenmerkend voor het park zijn ook de tufmoerassen. Uithangbord van het park is de zwarte ooievaar die er met een vijftal broedkoppels een hoge dichtheid kent.

Naast een geografische afbakening is er ook een organisatie opgericht die instaat voor de ontwikkeling van het park. Ongeveer 50 mensen werken hier met een budget van ca. 5 miljoen euro per jaar. Ook het ONF draagt actief bij aan de ontwikkeling. De jonge ploeg toonde ons in drie presentaties welke diverse acties en projecten ontwikkeld worden.

  • Houtproductie en -verwerking is nog sterk aanwezig in het park. De parkmedewerkers brengen de verschillende ketenactoren en de houtstromen in kaart. En ze trachten door goede praktijken te demonstreren, de aanwezige houtsector te ondersteunen. Ondersteuning is noodzakelijk want enerzijds is de concurrentie door buitenlandse houtkopers hoog en anderzijds daalt het aanbod van kwaliteitsvol hout door de gevolgen van klimaatverandering.
  • Aangestuurd door de wetenschappelijke raad, wil men ook sterk inzetten op doelgroepgericht kennisdeling, o.a. in functie van beleidsbeslissingen. Het integrale bosreservaat van 3.100 hectare zal op de lange termijn ook nuttige wetenschappelijke inzichten opleveren.
  • Klimaatverandering is in het park zeer sterk voelbaar. In veel bossen is er een sterk toenemende aftakeling van hoofdboomsoorten beuk en wintereik. Dit creëert grote zorgen wat de houtbevoorrading betreft maar ook voor het toerisme dat men in het park sterker wil ontwikkelen is dit een grote uitdaging. Men zoekt naar een evenwicht tussen de promotie van recreatie en de toenemende risico’s (vallende bomen door de aftakeling, bosbranden, gezondheidsrisico’s door meer aanwezigheid van pathogenen).

Met gidsen Sylvain Gaudin (CNPF) en Laurine Olivier (ONF) bezochten we het project “Forêt Irrégulière École (FIE)website Forêt Irrégulière École”, eveneens gelegen in het Nationaal Park. Het gemeentebos van Vivey is een openluchtschool voor bosbeheerders. Men doceert er “Sylviculture Mélangée à Couvert Continu (SMCC) ou Futaie Irrégulière ». Of dus het ongelijkvormig, gemengd hooghoutbeheer. Gevolgen van klimaatverandering zijn ook hier een zeer belangrijk thema. Bijzonder aan deze plek is dat dit beheer hier al 20 jaar toegepast wordt door ONF op een oppervlakte van 16.000 hectare. In de jaren 90 van de vorige eeuw ontstond er weerstand bij de gemeentes tegen de toenmalige grote kaalkappen van soms honderden hectares door het ONF. Ook de bezorgdheid rond het behoud van de elsbes en andere zeldzamere soorten nam toe. Het feit dat de elsbes, “caviar des forêts” toen heel hoge prijzen haalde, speelde ook een rol. Daarom gooide het ONF het over een andere boeg en is er gekozen voor het Futaie irrégulière. Het beheer van de 16.000 hectare in eigendom van 27 gemeentes wordt aangestuurd door ONF-chef Laurine Olivier, samen met 12 bostechniekers. De 27 gemeentes zijn verenigd in “Le Syndicat intercommunal de gestion forestière de la région d’Auberive (Sigfra)” om er het bosbeheer mee aan te sturen. Ook bijzonder aan dit bos, in Franse context, is dat het FSC-gecertificeerd is. PEFC is in Frankrijk veel meer aanwezig.

Sylvain Gaudin (CNPF), een adviseur met veel ervaring in zowel Natura2000- als klimaatverandering-gerelateerde bosbeheerthema’s, leerde ons a.d.h.v. een determinatiesleutel een definiëring van de standplaats uit te voeren (Fig. 4). In de sleutel komt vooral het bodemprofiel, geologie, topografie en de aanwezige vegetatie aan bod. Naast de topografie is vooral de aanwezigheid van kalk in de regio bepalend, zowel door zijn chemische invloed maar ook door zijn fysische invloed. De aanwezigheid van kalk en klei zorgt er op sommige plaatsen voor “marne”: een zeer dense, voor wortels moeilijk doordringbare bodem. Hij benadrukt ook het belang van een basiskennis van indicatorsoorten in de kruidlaag. In de regio krijg je met kennis van een honderdtal kruidachtigen zeer snel een goed beeld van de standplaatskarakteristieken (zuurtegraad, waterhuishouding, bodemtype) en hoe die variëren in het bos.

Na de standplaatsbepaling, kan je in een handleiding nagaan op welke boomsoorten op die plaats kan ingezet worden. Hiermee wordt dan rekening gehouden bij het schalmen en bij verjonging. In die handleiding wordt ook de koppeling naar klimaatverandering gemaakt. Voor de verschillende soorten wordt een verwachtingsscore (met kleurcodes) gegeven wat geschiktheid betreft op de lange termijn. Sylvain benadrukt dat deze score niet generiek mag gebeuren maar dat de standplaats een grote rol speelt. De momenteel dominante beuk in het Nationaal Park heeft het nu al zeer lastig op zuidgerichte hellingen met moeilijk doordringbare bodems maar op noordgerichte hellingen met diepe bodems ziet de toekomst er minder dramatisch uit. Niettemin baren de voorspellingen grote zorgen, want voor veel soorten ziet het er op veel standplaatsen niet goed uit. Een voor vele aanwezigen nog ongekende soort die, naast reeds in dit verslag vermelde soorten, door Sylvain vermeld werd, was de Italiaanse esdoorn (Acer opalus). Een boomsoort die zeer droogtetolerant is en nu reeds schaars aanwezig is in het park.

Meer info en voorbeelden van deze tools: les stations forestières | cnpf.fr.

Figuur 4: Sylvain Gaudin (CNPF) demonstreert de toepassing van de sleutel voor standplaatsbepaling. © Hannes Cosyns

Laurine Olivier van ONF vertelde vervolgens over het beheer in de praktijk van het Futaie irrégulière op de 16.000 hectare gemeentebossen. Belangrijke doelstelling in het beheer is om het grondvlak van de economisch interessante bomen (=dikke bomen) te laten toenemen. Door een indrukwekkend aantal van 1365 permanente proefvlakken al 30 jaar op te volgen, ziet men dat dit ook lukt. Als streefwaardes stelt ONF dat 50% grondvlak ingenomen moet worden door “gros bois (D > 50 cm)”, 30% door “moyen bois (50 cm > D > 17 cm)” en 20% door “petit bois (D < 17 cm)”. Naast het grondvlak worden ook andere factoren opgevolgd in deze proefvlakken: verjonging, kwaliteit en microhabitats.

Belangrijke leidraad bij het schalmen dat hier eerder terughoudend gebeurt, zijn de volgende criteria voor te sparen bomen:

  • Economische productiefunctie
  • Ecologische functie (door de ligging in de kernzone van het Nationaal Park streeft men hier vb. naar 8 habitatbomen per hectare)
  • Esthetische functie
  • Zaadbron
  • Beschermingsfunctie (in functie van volwassen boom: inpakken van de stam)
  • Educatiefunctie (in functie van verjonging: bescherming van zaailingen tegen teveel direct zonlicht)

Tijdens het schalmen (omlooptijd 10 jaar), wat gemiddeld resulteert in 25 à 30 kubieke meter hout per hectare, doet men ook heel wat inventarisatiewerk om op een efficiënte manier data te verzamelen over het bos (naast de 1.365 permanente proefvlakken). Alle dikke (D > 50 cm) eiken en beuken worden opgemeten. Alle wilde fruitbomen (arbres fruitiers) zoals boskers (Prunus avium), elsbes, wilde peer (Pyrus communis) en peervormige lijsterbes vanaf D > 30 cm worden gemeten. In functie van biodiversiteitsmeting worden ook dassenburchten, zwarte spechtenholen en havik horsten geteld.

Wat de verjonging betreft, stelt Laurine Olivier dat deze in het “Futaie Irrégulière” meer aanwezig is dan bij andere beheermethodes (dankzij schalmcriteria zaadbron en educatiefunctie). Echter doordat het grondvlak stijgt (meer schaduw) en door de wilddruk bestaat 80 à 90% van deze verjonging uit beuk, tenminste boven een hoogte van 50 cm. Eronder zijn alle soorten abundant aanwezig. Het is dus vooral in de doorgroeifase dat er zich voor veel soorten een probleem stelt. Om deze dynamiek beter te begrijpen, worden in het bos ook 2.000 zaailingen gemonitord. Hieruit leerde men al dat vb. de gewenste, droogtetolerante veldesdoorn zeer vaak opgegeten wordt door wild. Tegelijkertijd stelt de beheerder ook dat, wanneer er voldoende “moyen bois” van de gewenste soorten aanwezig is, dit niet perse een groot probleem is. De opvolging van de proefvlakken toont dat ook aan: het aandeel beuk en wintereik (beiden ongeveer 40%) daalt en de andere soorten nemen toe.

Zagerijen Merrains de Barrois en Barbier

Tijdens de reis was er ook aandacht voor de verwerking van het fantastische product dat het resultaat is van bosbeheer. We bezochten twee zagerijen. In “meranderie” (= duigenmakerij), “Merrains de Barrois”, gelegen in Arc-en-Barrois, kregen we een uitgebreide toelichting over de productie van duigen. Duigen zijn de -meestal- eikenhouten planken om wijn- en andere vaten te maken. Enkel eikenhout van hoge kwaliteit (recht, geen slapende knoppen, geen knoesten, geen aantastingen) komt in aanmerking voor deze productie. Door de aftakeling ten gevolge van klimaatverandering zal het in de toekomst een grote uitdaging worden om nog voldoende hoge kwaliteit te vinden. Het hout komt vanuit een straal van ca. 100 km rond de zagerij (en dus voor een groot deel uit het Nationaal Park). De vaten zelf worden door andere fabrieken in de wijnregio’s zelf gemaakt.

Jean-louis Chalmandrier, eigenaar van het bedrijf, legt ons het belang uit van het aandeel voorjaars- en zomerhout. Snelgroeiende eiken bevatten een groter aandeel zomerhout. Voorjaarshout met brede houtvaten zorgt voor oxidatie van de wijn, denser zomerhout zorgt voor tannines. De wijnmaker kiest in functie van deze behoeftes het juiste wijnvat. Whisky en andere sterke drank rijpen in vaten met veel zomerhout want anders verdampt het hoge alcoholpercentage door het hout.

De stammen worden verzaagd op de juiste lengte want de dimensies van de vaten variëren -uiteraard- naargelang de wijnstreek. Eerst worden deze stukken stam met een kliefmachine gekliefd, zodat de vezel niet doorgesneden worden, anders krijg je lekkende vaten. Vervolgens wordt dit gekliefde hout verzaagd tot duigen (Fig. 5). Dit productieproces wordt streng gecontroleerd door het Franse voedselagentschap. Op de site mogen geen pesticiden gebruikt worden en in de gebruikte machines mag enkel plantaardige smeerolie gebruikt worden.

Slechts 15 à 20 % van de stam is in dit productieproces bruikbaar voor duigen. Maar Jean-Louis maakt de vergelijking tussen de eik en het varken: alles is bruikbaar. Van de rest worden vb. ook infusies (theezakje-concept) gemaakt om te gebruiken in inox-wijnvaten om zo tannines toe te voegen. Maar het hout gaat ook naar houtskoolproductie en pellets. Naast wintereik en zomereik worden ook andere soorten genoemd die bruikbaar zijn voor vaten: robinia (Robinia pseudoacacia) voor balsamico-azijn en kersenhout voor tequila.

Figuur 5: Het productieproces van “merrains”. Rechts gekliefde eik, centraal de zaag en vooraan het product: waterdichte duigen. © Sander Van Daele

In het dorpje Villaines-en-Duesmois bezochten we zagerij Barbier, een familiebedrijf met 30 werknemers dat opgericht werd in 1954 en ondertussen gerund wordt door de derde generatie. In de zagerij wordt jaarlijks 17.000 m³ hout verwerkt dat uit een straal van maximaal 200 km rond het bedrijf komt. Voornamelijk wintereik en zomereik, aangevuld met gewone es (Fraxinus excelsior) en ander loofhout en naaldhout.

Barbier heeft twee houtkopers in dienst die in het bos iedere stam die wordt aangekocht aan een eerste kwaliteitscontrole onderwerpen. Een tweede kwaliteitssortering gebeurt tijdens het verzagen van de stammen tot planken en een derde tijdens het stapelen van de planken (Fig. 6). De laagste kwaliteit wordt gebruikt voor verpakkingshout, de hoogste kwaliteit voor timmerhout en meubelmakerij. 7,5 m is de grootste lengte die in de fabriek verzaagd kan worden. Grotere lengtes kan ook voor specifieke doeleinden maar dat gebeurt dan met een mobiele zagerij.

De verzaagde planken kunnen gedroogd worden onder natuurlijke omstandigheden, steeds onder een afdak. Dit proces duurt 1 à 3 jaar, afhankelijk van de plankdikte en de houtsoort. Maar er is ook een grote droogoven (800 kubieke meter) aanwezig op het bedrijf. In die droogoven wordt het droogproces versneld. Door bevochtiging aan de buitenkant en verhoging van de temperatuur wordt een luchtcirculatie in de planken gegenereerd. Planken van 27 mm zijn zo na 5 weken voldoende droog om verkocht te worden. De droogoven wordt gevoed door het resthout dat vrijkomt bij het verzagen.

De zaakvoerder uit ook enkele bezorgdheden. Droogte en hittegolven veroorzaken grote aftakeling van de eiken in het bos en de bevoorrading zal hierdoor in de toekomst in het gedrang komen. Ook de concurrentie met vnl. Chinese opkopers beïnvloedt de bevoorrading. Zeer natte winters maken ook de exploitatie van de stammen in het bos tot een grote uitdaging met eveneens financiële gevolgen. Ook de administratieve lasten, o.a. verbonden aan de ontbossingswet van Europa die binnenkort van kracht wordt, werden aangekaart. Een anekdote illustreert de getroebleerde relatie met de overheid. Barbier kreeg de vraag van de Franse overheid of ze eikenhouten balken konden leveren voor de renovatie van de Notre Dame in Parijs maar is daar niet op ingegaan door het negatieve sentiment dat leeft rond de vele opgelegde regels.

Figuur 6: Hét product van Barbier: Eikenhouten planken © Sander Van Daele.

Les Faux de Verzy

Op de terugweg, stopten we nog in een groot bosgebied ten zuiden van Reims om een populatie van 900 bijzondere bomen te bezoeken. “Les Faux de Verzy” zijn vooral gewone beuken maar ook enkele eiken en tamme kastanjes die een kronkelende dwerggroei vertonen (Fig. 7). Ze worden niet hoger dan een paar meter. Deze dwerggroei werd op nog een handvol plaatsen in Europa is vastgesteld maar nergens zo abundant als hier. Zekerheid over de oorzaak is er nog altijd niet. Wilde theorieën zoals straling van een komeet die het DNA zou veranderd hebben of “iets in de grond”, doen de ronde. De meest plausibele verklaring zoekt men heden bij een virusinfectie die op een bepaald moment ertoe geleid heeft dat er een genetische mutatie optrad die deze dwerggroei veroorzaakte. Nakomelingen vermeerderd via zaad van deze bomen vertonen dezelfde groei, ook op andere sites. Zeer concurrentiekrachtig lijken ze niet. Maar door bescherming en vermeerdering door een vroeger nabijgelegen abdij hebben ze zich hier eeuwenlang kunnen handhaven.

Figuur 7: Een “Fau de Verzy”.

Stof tot nadenken

Net zoals tijdens vorige edities van bosreis, troffen we ook in Noord-Frankrijk prachtige bossen aan met een rijke biodiversiteit maar tegelijkertijd een belangrijke aandacht voor duurzame houtproductie. Klimaatverandering heeft ook hier zeer ingrijpende gevolgen voor het bos en stelt de beheerders en de houtverwerkende industrie voor grote uitdagingen. De verschillende beheerders die we ontmoetten, demonstreerden in de praktijk dat multifunctioneel bosbeheer erin slaagt om een goed evenwicht te vinden tussen de verschillende bosfuncties. Met hernieuwde inspiratie en moed keerden we terug naar Vlaanderen om ook hier multifunctioneel bosbeheer, in de oorspronkelijke betekenis van het woord, te blijven verdedigen.

 

Gelieve als volgt te citeren:

Sander Van Daele (2025) Bosreis Noord-Frankrijk (2-6 juni 2025) – Verslag. Bosrevue 120b.  

ISSN 2565-6953 – Bosrevue 120b 

Terug

Het microklimaat van grote solitaire bomen

De plantbeschikbare watercapaciteit van de bodem bepaalt de performantie van jonge boompjes in recente bebossingen

Lees alle bosrevue artikels