Concreet wil dit zeggen dat je voor bosuitbreiding in agrarisch gebied (de bestemming van je grond kan je raadplegen op het gewestplan) een schriftelijke vergunningsaanvraag moet richten aan het schepencollege. Vervolgens krijgt het schepencollege 30 dagen de tijd om te antwoorden. Indien het schepencollege niet antwoordt op deze vergunningsaanvraag binnen deze termijn, wordt de vergunning geacht verleend te zijn. Vraag dus telkens een ontvangstbewijs of schrijf aangetekend zodat je een bewijs hebt van de datum waarop je je aanvraag hebt verstuurd.
Voor bebossing in agrarisch gebied is er ook een advies nodig van departement landbouw & visserij. Deze schriftelijke aanvraag kan je zelf doen bij de provinciale diensten van het departement of door je gemeente laten aanvragen. Het departement krijgt 20 dagen de tijd om te antwoorden. Indien er geen advies binnen die termijn komt, dan wordt het advies eveneens positief geacht. Ook hier is dus een aangetekend schrijven of ontvangstbewijs aan te raden. Het opvragen van dit advies is verplicht, maar het advies zelf is niet bindend: je bent dus niet verplicht het te volgen
Bij beide aanvragen is het zeer belangrijk om gefundeerd te argumenteren waarom bosuitbreiding op die plaats een goede keuze is. Bufferfunctie tot een verkeersweg/industriezone, verbinding of versterking van andere bestaande bossen, recreatiebehoefte van omwonenden, ongunstige bodemtoestand voor landbouwgebruik, bosaanleg als erosie werende maatregel, … zijn goede redenen die dikwijls kunnen aangehaald worden. Duidelijke beschrijving van de locatie, kadastrale gegevens en kaartmateriaal met een aanplantingsplan worden best toegevoegd aan deze aanvragen.
Een ander belangrijk aandachtspunt uit het veldwetboek is dat bosaanplanting ook aan afstandsregels onderworpen is.
- Bij landbouwpercelen mogen hoogstambomen niet dichter dan 6 m tot de grens met het naburige landbouwperceel aangeplant worden, en struiken niet dichter dan 2 m.
- Bij niet-landbouwpercelen mogen hoogstambomen niet dichter dan 2 m tot de grens met het naburige landbouwperceel aangeplant worden, en struiken niet dichter dan 0,5 m.
- In een (beperkt) aantal gemeentes gelden andere regels (o.b.v. oude gebruiken): bevraag je hierover bij je gemeentelijke groen- of milieudienst.